Om records te kunnen lopen moet je weten wanneer je tussen de intervallen mag wandelen, dribbelen of doorlopen.
Instinctmatig zou je graag willen wandelen tussen snelle intervallen, maar door te joggen (dribbelen) loop je het volgende interval misschien wel sneller. Zo stroomt er daardoor meer bloed door je benen en worden de afvalproducten van je harde trainingen gemakkelijker afgevoerd. Door te wandelen kan het lichaam echter snel een soort energie aanmaken, die je juist nodig hebt bij korte explosieve inspanningen. Welk aanpak past goed bij jouw doelen ?
Wanneer wandelen ?
Het afvoeren van melkzuur komt na anderhalve minuut rust pas echt goed op gang en dus is het verleidelijk bij korte rustpauzes te gaan wandelen. Maar door te joggen voeg je een extra trainingselement toe aan je training, waar je conditie ook van profiteert. Dat is dan een goede keuze in de opbouwfase van je uithoudingsvermogen. Kies voor wandelen als herstel als je met korte intervallen aan je topsnelheid werkt. Doe je bijvoorbeeld 6 x 200 meter voluit, met 2 minuten rust, wandel dan het hele stuk.
Wanneer joggen ?
Dribbelen of joggen past goed bij intervallen die 3 tot 5 minuten duren. Denk aan trainingen van 4 x 1200 meter in je 5-kilometertempo met 3 à 4 minuten rust. Daarbij zullen je benen steeds zwaar aanvoelen, maar een actieve rustpauze zal je benen als het ware weer kunnen schoonspoelen voor het volgende interval.
Wanneer doorlopen ?
Langeafstandslopers kiezen soms voor tempolopen net boven hun melkzuurdrempel, waarbij het herstel net onder die drempel plaatsvindt. Zo leer je het lichaam melkzuur vanuit de spieren af te voeren naar je bloedsomloop, waarna het opnieuw als brandstof dienst doet. Probeer 4 x 5 minuten te lopen in een tempo dat iets sneller (6 sec/km) is dan je halve-marathon-tempo. Het herstel duurt dan steeds 5 minuten in een tempo dat 6 tot 10 seconden langzamer is dan je marathontempo. Dit soort trainingen zijn heel geschikt in de voorbereiding op een marathon of 30 km.



